Peternoster
'Het leven is een groot feest, maar je moet wel zelf de slingers hangen....'

Maandagmail


Over de foto en zo
7 september 2020

Sint Willibrordus kwam oorspronkelijk in de 7e eeuw vanuit Engeland naar het vasteland van Europa om ook in ons land de heidense Germanen te bekeren tot het christendom. Er was toen in onze omgeving alleen sprake van slechts enkele kleine woongemeenschappen, plekken waar mensen samenleefden.
Uit die tijd worden bijvoorbeeld Bakel, Gemert en Handel met name genoemd. In Bakel werd in die jaren al een kerk gebouwd, die ook de naam van deze heilige kreeg.
De rand van het huidige peelgebied bestond toen hoofdzakelijk uit bossen en heidevelden met kleine ophogingen van stuifzand, de zogenaamde zandruggen.

Het aantal bewoners van dit deel van Brabant was gering en bestond vooral uit Germaanse heidenen, die zich na het verdwijnen van de Romeinen geleidelijk tot het christendom lieten bekeren, maar waarbij afgoderij en heidense gebruiken niet altijd afgezworen werden.

En wat heeft dit alles te maken met die foto van mij uit 1967? Bijna niets...


over een helleveeg en een boom

Beste mensen van ÉgeWies,

Vorige week schreef ik over hersenspinsels die mij uiteindelijk een bezoekje lieten brengen aan mijn getatoeëerde ‘wildplasboom’ tussen het Limburgse Baexem en Grathem. Wat een boom toch allemaal kan betekenen in een mensenleven…
En na al die jaren weet ik nu nog steeds niet wat voor soort boom het is. Een beuk? Een eik? Nee, een eik is het niet. Geen idee wat dan wel!
Maar juist die Limburgse boom deed mij afgelopen week weer denken aan een andere boom van wél een bekend merk. Een den… Nog beter: een dikke grove den; heel bijzonder omdat dennen over het algemeen best dun zijn.
Soms doen ze me wel eens denken aan een (te) slanke vrouw, hoewel ik goed weet dat er ook (te) slanke mannen zijn. Dit geldt overigens niet voor mij en ook niet voor mijn den.
Mijn den is dik; of wás dik… En mijn den draagt een vrouwennaam: Mariaboom! Nee, niet wat jullie denken…
En omdat uit te leggen moet ik eerst eens een verhaal vertellen, een geschiedenis verhaal, een volksverhaal dat niet helemáál waar is, maar ook niet compleet ónwaar. Het is een legende die verhaalt over het ontstaan van mijn geboortedorp Handel als bedevaartplaats.

- - - - - - -

Lang voordat Willibrordus in Bakel kwam, zwierf in deze contreien een duivelin rond, een echte helleveeg. Ze was door haar eigen kinderen verdreven uit het gemene vuur van de hel, zodat ze nog gemakkelijker valse misdrijven kon begaan met de verworpen zielen van zondige mensen. Zij waren het immers die in de hel moesten branden. Dagelijks werden ze dan een halve dag geroosterd en daarna nog twaalf uren in zoutvaten gestopt om ze in voortdurende pijn te kunnen bewaren tot weer de volgende dag.
Overal waar de duivelin haar roodgloeiende voeten neerzette verschroeide alles wat op de grond groeide. Haar hete adem liet tot op meters afstand de kruinen van de bomen verbranden, zodat ze als zwarte pieken omhoog staken. De helleveeg trok van het ene ven naar het andere om haar altijd durende dorst te laven. Maar door haar hete asem wolkte al het water omhoog, zodat het ook nooit kon regenen op de plekken waar zij liep en waardoor alle groene planten en bomen verdorden.
Bij mensen, die de helleveeg ooit zagen, verdroogden de hersenen. Het gebied rond Bakel en Gemert stond daarom al sinds mensenheugenis bekend als ‘schaars van verstand en schraal van groei’.

In die tijd werd in Bakel een kerk gebouwd, de Willibrorduskerk, waarvan het kruis op de torenspits tot in de verre omtrek te zien was.
Telkens als de duivelin tijdens haar verderfelijke werk dat kruis boven de toppen van de zwartgeblakerde dennenbomen zag uitsteken, priemden haar gele oogbollen vol prikkels en krampten haar spieren samen. Met haar grauw gore kop voorovergebogen vluchtte zij weg vanuit Bakel en Gemert, verder naar het noorden, op zoek naar nieuwe verdorven mensenzielen, om daarmee haar duivelse streken opnieuw te kunnen bedrijven.
Het land dat zij achterliet was helemaal verzand en verdord en alle dennen stonden zwart en zonder naalden.
Alleen, niet ver van Handel, bloeide nog wit en welig één meidoornboompje, een doren stock. De helleveeg had vergeten om dit boompje met haar hete adem te verbranden. Vanzelfsprekend wisten alle bewoners in de omtrek dit boompje met haar bloemen te staan. Er kwamen voortdurend bloemen gegroeid en met Kerstmis was het boompje nog heller wit dan de sneeuw.

Jaren en jaren later kwam een schaapherder bij het boompje en hij wilde een twijg afsnijden om zijn hoed mee op te sieren. Er stonden op dat moment geen bloeiende bloemen aan de meidoorn, omdat deze altijd gebruikt werden om de kerk in Bakel mee op te sieren.
De schaapherder zette zijn mes tussen de takken om er een mooie, groene twijg af te snijden. Op dat moment zag hij zienderogen uit wel honderd blaadjes een houten beeldje groeien, Maria met het Kind. Het bleef hangen aan een twijg vlak boven zijn hoofd.
Verbaasd, met grote ogen en open mond, keek hij om. Al zijn schapen zaten geknield…

Geraakt door dit mirakel trok hij wekenlang al zingend door Bakel, Gemert en Handel en vertelde hij over het houten beeld in het meidoornboompje.
De mensen sloten zich bij hem aan en legden penningen bijeen om vanwege dit mirakel een kapel te kunnen bouwen op deze plek tussen Gemert en Handel, waar het wonderbare beeldje in het meidoornboompje groeide.
De ossen echter, die de bouwmaterialen vervoerden, wilden op deze plaats van geen stoppen weten, maar trokken hun zware karren nog minutenlang verderop. De mensen geloofden dat deze nieuwe stopplaats door Maria voorbestemd moest zijn en bouwden daar hun kapel.
Vanwege de droogte op deze plek moesten de bouwvakkers met halsjukken ver weg om bij de boeren water te halen voor de bouw van de kapel. Totdat zij op een morgen zagen dat O.L. Vrouw in een wonderbare put van wel twee meter diep, bezig was met het wassen van een kleedje van het Kind Jezus.
Zij dronken van het wonderbaarlijke en geneeskrachtige water uit de put en vonden dit eigenlijk te lekker om er voegsel mee te maken.

Op deze bewuste plaats kwam uiteindelijk de kapel, die later uitgebouwd werd tot de kerk van Handel. Volgens de overlevering werd het meidoornboompje verplant naar een plek vlakbij de wonderbare put schuin achter de kapel. Jaren nadien werd op de vindplaats van het houten beeldje in ‘de doren stock’, waar de ossen niet wilden stoppen, de zogenaamde Ossenkapel gebouwd.

- - - - - - -

Handel is het oudste Mariabedevaartsoord van Noord-Brabant. Misschien is dat wel mede een reden waarom ik best wel geïnteresseerd ben in ‘alles wat met Maria te maken heeft’ en daarom het bezoeken van Mariakapellen in de Brabantse omgeving op mijn verlanglijstje staat. Maar het is zeker niet de belangrijkste reden!
Dát verhaal heb ik verteld tijdens het tot nu toe laatste optreden dat we als ÉgeWies gehad hebben in december 2019, ‘Kerst op het Plein’, en dat ook op onze website na te lezen is.
Ik heb mijn kinderjaren en puberteit tot aan ons huwelijk doorgebracht in Handel en daar hebben jullie de afgelopen maanden al veel van meegekregen.
Maar over het volgende ben ik nog stil gebleven. Tot vandaag! De Mariaboom

De Mariaboom was al een Mariaboom lang voordat ik geboren werd.
Ik ken die boom niet anders. Hij – of moet ik nu toch zeggen: zij – groeide in de Handelse Bergen. Daar waar ook ergens mijn overgrootmoeder Antonia en mijn opa Jan geboren werden en ook lang gewoond hebben. Jammer genoeg heb ik ze nooit persoonlijk gekend, anders had ik mijn opa zeker wel ooit horen vertellen over die Mariaboom.

Handel had en heeft inderdaad ‘bergen’. Het zijn eigenlijk gewone zandruggen, die ‘gegroeid’ waren door het opgewaaide stuifzand uit de vroegere dorre omgeving, die vooral uit heidegebied bestond.
Later kwamen daarop veel dennenbomen te staan, zodat we de Handelse ‘bergen’ nu links en rechts verspreid vinden in de bossen aan de westelijke rand van het dorp.
En daar vinden we ook de Mariaboom, ‘mijn’ dikke grove den.

Waarschijnlijk is het een van de allereerste dennen die daar tussen de zandruggen op de heide gingen groeien uit enkele door de wind ver weg gedragen zaadjes. We noemen zo’n den ook wel eens een vliegden. En omdat hij later zo dik en robuust uitgroeide zijn nu in Handel nog wel een handjevol mensen die de boom ook de naam ‘Dikke Bertha’ geven.

Eigenlijk waren het vijf Mariabomen; alle vijf op een rijtje langs een geel zanderig pad dat in mijn jeugd ook meerdere keren als motorcrossterrein gebruikt werd.
Die vijf bomen waren het hoogste van het hele bos, maar nummer vijf dát was de echte. De dikste! Dé Mariaboom! Die met dat grote, zwarte gat in zijn stam.
Eromheen lag zand, veel los geel zand, als een uitloper van zo’n zandrug, een paar tientallen meters verderop.

In mijn lagere schooltijd was het voor mij en voor bijna iedereen een speeltuin van jewelste. Verstoppertje spelen, boompje wisselen, vlag verovertje, cowboytje spelen met echte klapperpistolen. Het leverde soms de grootste ruzies op, want als je de tegenstander ‘dood’ schoot, dan moest je ook nog roepen: ‘Pang, pang, pang; jij bent dood en je moet drie minuten blijven liggen’.
Die drie minuten werden nooit gehaald. De ‘dode’ cowboyheld maakte zijn verrijzenis meestal binnen de kortste keren alweer wereldkundig door zijn revolver opnieuw te laden met een vers rolletje van die rose-rode klappertjes. En maar weer schieten en roepen van ‘Pang, pang, pang; jij bent dood…! Liggen!’

Maar de Mariaboom deed ook heel vaak dienst als ‘klimboom’, omdat hij/zij met zijn/haar dikke takken zo enorm sterk was en dat je daardoor zo hoog ‘veilig’ kon klimmen.
Helemaal bovenin keek je uit over de overige boomtoppen van het bos en bij helder weer kon je gemakkelijk de kerktorens zien van Gemert, Boekel, Erp en zelfs Veghel; 14 kilometer verderop.
Aan de onderste tak, een paar meter hoog, bonden we vaak een dik touw met aan het uiteinde een paar knopen erin. En dan zo hoog mogelijk zwieren en springen. De vrije val die we dan maakten werd keurig gebroken door het vele rulle en gele zand.
Met meisjes erbij – nee – dan deden we niet van die ruige spelletjes.
De ‘oudere’ jongens van de hogere klassen waren dan hoffelijker. Meestal bleef het dan bij verstoppertje of wat bij gezellig praten, waarbij de jongens vaak wel wat extra versterking erbij nodig hadden. Alleen met één of twee meisjes samen, nee, dat was niet stoer. Ikzelf vond dat ook niet; ik was niet zo stoer om toe te geven dat ik dat alleen niet durfde…

Aan de overkant van het tamelijk brede motorcross pad naast de boom waren de dennen veel jonger en stonden ze dicht op elkaar.
Vrijwel onzichtbaar hadden enkele jongens daar een prachtige boomhut gemaakt met een laddertje naar boven om door de vloer van de hut heen binnen te kunnen komen. Daar ben ik wel eens met Henriëtte naartoe geweest. Niet alleen hoor! Mijn vriend Riny, de oudere broer van Henriëtte, ging mee. Als bewaker…
Bewaker waarvan?

Maar waarom heeft die ‘Dikke Bertha’ nou eigenlijk de naam ‘Mariaboom’ gekregen?
Dat is een heel ander verhaal; een andere legende over het ontstaan van het Mariabedevaartsoord Handel.
De kern van dit verhaal is, net als in de legende van de helleveeg, het vinden van het wonderbaarlijk houten beeld van Maria met Kind.
Dit houten beeld staat nu nog steeds in de Mariakapel in de zijbeuk van de Handelse kerk en is gemaakt uit lindehout en dateert hoogstwaarschijnlijk uit de dertiende eeuw.
De legende van de Mariaboom hierover verhaalt dat deze boom door de bliksem getroffen werd en gedeeltelijk in tweeën spleet, waardoor het houten beeldje van Maria met Kind als door een wonder tevoorschijn kwam en door een herder gevonden werd.

Aannemelijker is een andere uitleg.
Het ongeveer 35 cm hoge houten Mariabeeldje werd in 1902 gerestaureerd en helemaal verguld. Zo is het dus nu nog te zien in de Mariakapel.
Maar aan het begin van de oorlog werden enkele Handelnaren bang dat de Duitsers het zouden weghalen uit hun kerk, net zoals ze ook vaak deden met bronzen klokken en andere kerkelijke objecten.
Deze inwoners hebben voor het beeld toen een schuilplaats gezocht. Daarvoor hebben zij een gat in de Mariaboom gebrand en het beeldje erin verstopt. Het gat – je kunt het nu nog steeds zien – werd weer opgevuld met houtpulp en schors en het beeldje heeft zo de oorlog veilig overleefd.
De beschadiging heeft de Mariaboom echter geen goed gedaan. Hoewel hij/zij in mijn herinnering altijd blijft voortbestaan, is de boom momenteel uitgeleefd en toont zich nu nog aan de wandelaar als een dode, maar dikke en ferme boomstronk.

Met plezier wil ik met belangstellenden onder jullie een korte wandeling gaan maken in de Handelse Bergen, waarbij we de boom gaan ontmoeten, maar ook de wonderbare put, de Mariakapel en de Ossenkapel gaan bezoeken. En een leuk terrasje na afloop?
Of anders… Ik kan je verwijzen naar mijn website en het onderdeel Mariakapellen, waarop ik enkele foto’s van de boom door de jaren heen geplaatst heb: https://www.petervanhout.nl/Mariakapellen/Handel-Mariaboom.html
Jammer; het terrasje op mijn website is niet inbegrepen…


En die boomhut dan daar bij de Mariaboom? Nee, die is er niet meer! Ik heb hem nooit meer kunnen vinden.
Mijn herinnering zegt me daarover alleen dat Henriëtte en ik elkaar toen wel een kusje gegeven hebben. Heel lief op elkaars wang! Ik was 11 jaar…
Onze bewaker? Hij keek toe, staande op het laddertje, met een grimas net boven de vloer van de hut…

Tot wèrus!
Peter