Peternoster
'Het leven is een groot feest, maar je moet wel zelf de slingers hangen....'

Maandagmail


Over de foto en zo
14 september 2020

Twee keer 'ik'!
Maar wel met een verschil van 60 jaar ertussen...

De linker foto, genomen in de tuin van ons huis in Handel. Ik was acht of negen jaar oud en draag op mijn schouder poes Miesje, waarover jullie in de maandagmail hieronder kunnen lezen.

In alle zestig jaren die daarna kwamen (en dat is op de foto best wel te zien) hebben katten zeker een belangrijke rol bij mij en voor mij gespeeld.
In het bijzonder Bup, met wie ik op de rechter foto poseer.

De foto is gisterenavond genomen, in de woonkamer en een kleurenfoto, ook al is dit niet meer te zien.

Met de computer bij de hand is het immers een klein kunstje om mezelf twee keer en twee poezen erbij met meer dan zeven kattenlevens ertussen, in één en hetzelfde zwartwitte beeld te brengen.

Lees en geniet!


Meer dan zeven kattenlevens

Beste mensen van ÉgeWies,

Ik las het vorige week dinsdag in de krant, in De Gelderlander, op pagina 3: ‘Bang voor de wolf? Hij is veel banger voor ons.’ Mooie foto’s erbij en dat nodigt mij dan weer uit tot het lezen, hoewel ik niet van wolven hou.

Zelfs een sprookje als ‘Roodkapje’ is niet aan mij besteed, hoewel ik de trotse eigenaar ben van het grote sprookjesboek van Grimm. De volledige uitgave van alle sprookjes van de gebroeders, zesde druk, uit 1950.

Als kind, maar ook later nog, heb ik daar alles uit gelezen. Meerdere malen, met uitzondering van sprookje nummer 26 over dat meisje met dat rode kapje. Anton Pieck had er een geweldige wolf bij getekend. Hij lag in bed met een slaapmutsje op zijn kop. Niet te vertrouwen zijn die beesten! Kijk maar naar die zeven geitjes uit datzelfde boek. Je zou maar eens voor een geit aangezien worden…

En nu heb ik dus afgelopen dinsdag in de krant weer zoiets gelezen: ‘Hij is veel banger voor ons’.

Dat zal wel! Misschien voor jullie wel, maar voor mij is-ie dat zeker niet.

En dan lees ik in datzelfde artikel even verder ook nog dat de lynx er aankomt. Ik hou wel van katten, o ja, heel veel zelfs, maar zo groot hoeft het voor mij niet. En die lynx is al bijna hier. Hij is zo links en rechts al gezien in de Belgische Ardennen, wellicht op trektocht. Geen corona inreisverbod voor dat beest. En ook geen mondkapje; tegen het bijten… Hoe link kan een lynx zijn!

Ik heb het krantenartikel niet helemaal gelezen. Mijn aandacht viel al gauw op de kop van het stukje leesvoer ónder dat van de wolf: ‘De Hond dringt door tot medisch vakblad’.

Daar zullen de dierenactivisten wel meteen op gaan reageren als ze nu ook al medische proeven gaan doen op huisdieren. Dat was namelijk het eerste waar ik aan dacht.

Maar nee, ik had het mis! Het was niet ons meest geliefde trouwe huisdier dat het vakblad haalde, maar het was Maurice de Hond, de opiniepeiler…

Ik heb mijn hele leven lang huisdieren gehad. Vanaf toen ik het nog niet wist.

Maar eentje kan ik me nog goed herinneren, ook al was ik toen nog géén 4 jaar oud! Ik zie het beest nog voor me, achter in de tuin van mijn geboortehuis; tegen het schuurtje. Een varken! Echt, het was een echt varken. Wás, ja…

Het varken was vastgebonden aan een laddertje, kaalgeschoren, ondersteboven en de poten ver uit elkaar. Geslacht en wel! Ik zie het nu nog zo hangen! Ik heb nooit geweten wie de slager of slachter was van ons dier aan huis.

Was het mijn vader? Of misschien ene zekere Max, voor een van zijn eerste klusjes in zijn nog prille puberjaren?

Het beeld van dat varken is me altijd bijgebleven, ook nadat we nog vóór mijn vierde verjaardag verhuisden naar een nieuw huis aan de rand van ons dorp.

Daar werd een kater of poes mijn nieuwe huisdier. Ik wist toen echt niet het verschil tussen die twee. Ik ging immers pas vanaf mijn vijfde naar de kleuterschool en daar zal juffrouw Iepma het mij wel verteld hebben. Of misschien ook niet, want ik moet 65 jaar later nog goed kijken als ‘onzen Bup’ (daarover later meer) haar plasje doet.

Juffrouw Iepma, (of Ypma, weet ik veel) kwam uit Elsendorp, van de Vossenberg, de Protestantse Gemeente. En in die tijd kwam de juffrouw toch al in dat Mariabedevaartsoord dat Handel is… Maar ik vond haar wel erg lief. Zeker ook omdat ik een keer met haar mee mocht naar haar ouders en mee mocht eten. Daarna vond ik haar minder lief… Ik kreeg namelijk griesmeelpudding. Van die rose griesmeelpudding met die pitjes erin. Verschrikkelijk!

En ik heb ook nog gezegd dat ik het lekker vond. Ja, ik heb toen ‘gejokt’, want liegen bestaat niet voor iemand uit een Mariabedevaartsoord.

Ik moest denken aan die wolf van de Gebroeders Grimm. Je kunt beter zes van de zeven geitjes opeten dan één klein bordje rose griesmeelpudding met pitjes erin.

Ik heb sinds die dag nooit geen griesmeelpudding meer gegeten en – ik weet het zeker – zo’n dag komt ook nooit meer!

Terug naar poes of kater.

Ze heette Miesje en dat lijkt op een meisjesnaam voor die poes. Maar nogmaals: het geeft mij geen enkele garantie over het juiste geslacht. (Geslacht… Ik moet weer aan Max en aan dat varken denken…)

Maar toch… Miesje wist zelf wél dat haar naam juist gekozen was. Miesje raakte zwanger en ze bracht na een week of negen een nestje vol jonge poesjes op haar kleine wereld. En dat wereldje was zo klein, omdat ze de kraamkamer gehuisvest had in het hok waar een krielkip - haar grote vriendin - op een stapel eieren zat te broeden. De kraamkamer zou binnenkort dus nog een keer haar nut gaan bewijzen.

Maar daarop had Miesje niet gewacht. Op een goeie morgen was Miesje weg. En haar hele kinderschare was ook weg. Goeie morgen nog an toe! Waar was ons Miesje gebleven?? (‘Ons’ ja, want je weet in Brabant is alles…)

Vader poes was bij mij en bij mijn broers en zus nooit in beeld geweest, maar bij Miesje blijkbaar wel. En nu was moederpoes met de kindjes spoorloos. En ze bleef weg,  al enkele dagen lang. Dagen van onrust en het doorzoeken van elk mogelijk plekje rondom en in huis. Elke dag weer! Totdat…

Tegenover ons huis, aan de overkant van de straat, lag een opgehoogde houtwal van stuifzand begroeid met allerlei loofboompjes. Ook een ideale speelplaats voor ons kinderen uit de buurt, kort bij huis, maar wel met teveel toezicht voor onze ouders. Dat vond ik minder leuk…

En dat vond Miesje waarschijnlijk ook.

In het weekend na haar verdwijning zag ik ze door de houtwal naar voren komen om naar huis te gaan. Alleen! Ze kwam uit de hoogstaande rogge van boer School (je zou maar ‘School’ heten in je vrije weekend) net achter de houtwal.

Het ei van Columbus was nog niet gevonden, want daarop zat de krielkip nog steeds te broeden. Maar het werd al gauw duidelijk…

Moeder Miesje had haar wereldje tot een wereld gemaakt voor haarzelf en voor de kinderschare. In het roggeveld had ze haar kinderkamer ingericht en daar vertroetelde ze haar kindjes en gaf ze die een keurige katten opvoeding. En maar hopen dat boer School de rogge pas na het vrije weekend zou gaan maaien en dorsen…

Ik zou het verhaal verder kunnen vertellen. Over het tehuis dat de jonge poesjes kregen en over de oude dag die Miesje daarna naar ieders tevredenheid mocht beleven.

Ik zou kunnen vertellen over poes Jet, die Miesje zou opvolgen.

Witte Jet, die ondanks haar meisjesnaam een onvervalste kater was. Lief, dat wel! Veel liever dan juffrouw Iepma en haar griesmeelpudding. Maar wel een kater die ook wel eens dagenlang onvindbaar was.

Jet, die ooit eens na een lange afwezigheid thuiskwam met een grote vossenklem aan zijn poot en het de rest van haar lange leven moest doen met een beetje meer dan slechts drie pootjes.

Jet, de grote vriend van Astrid, de ‘lassiehond’, die ook onze huisgenoot was.

Tot aan ons huwelijk. Jet en Astrid zijn niet met mij mee verhuisd naar Wanroij.

In Wanroij werd mijn katten dynastie al gauw vervolgd. En we leerden even gauw het grote verschil kennen tussen een hond en een kat. Maria had thuis immers ook jarenlang een hond, Bekkie, gehad. Een lelijk ding, maar hartstikke lief. En dat laatste is toch het belangrijkste, nietwaar, net als bij mensen toch?

En ik had een jaar of zeven lang een hondenleven ervaren, met Astrid, de lassie.

En dus leerden we in Wanroij allebei al heel gauw het verschil tussen een hond en een kat: Een hond heeft namelijk een baasje, maar een kat heeft haar personeel…

We hebben in Wanroij inderdaad de spreekwoordelijke zeven levens van katten meegemaakt. Achtereenvolgens kwamen immers Betje, Bertus, Sientje, Sinh, Zinzi, Romy en Bup in ons huishouden.

En dat zevende kattenleven, Bup, zet nu nog steeds intensief haar personeel naar haar hand, of poot, moet ik zeggen. En ze maakt erg onderscheid: ik ben haar éérste bediende. Ze krijgt bij mij voor elkaar wat Maria in 45 jaar nog nooit is gelukt: ze eet uit mijn hand…

Elke morgen hetzelfde ritueel: ze maakt mij wakker door mij met haar poot aan te tikken als ik eens langer uitslaap. (En dat komt nogal eens voor!) Of ze springt naar mijn grote teen als die op warme dagen wel eens buitenboord hangt.

Naar beneden dan maar. Nog niet in de keuken begint het commando miauw, miauw, miauw, dat pas stopt als ze van mij een paar kattensnoepjes heeft gekregen.

Nog likkebaardend kijkt ze mij alweer vertederend aan en wordt onrustig als ik een beker melk pak. Ze springt op tafel - hoewel ze weet dat het niet mag - en ze wacht geduldig vlak bij mij, totdat ik de laatste druppels in mijn handpalm giet.

Het feest begint… Snorrend likt ze de halfvolle melk van Jan Linders naar binnen. Haar ruwe tong voelt warm aan en wacht vervolgens op nog een paar van de allerlaatste druppels uit de beker. Haar laatste likjes verzamelen de gemorste druppels op de tafel en soms die op de vloer. Ja hoor, bij ons kun je van de vloer eten…

Bup is pas vijftien jaar geworden. Geboren als een echte Amsterdamse kat, die weet wat ze wil en niet wil! En dat laatste laat ze mij soms met opgeheven poot en haar vleermuisoren in de nek weten.

‘Gevonden’ is Bup. In de hoofdstad door onze zoon Joop tijdens zijn bijverdien-studentenbaantje in de thuiszorg. Hij zag bij een klant een nestje jonge poesjes van een paar weken oud en stopte er gewoon eentje in zijn fietstas. Thuiszorg kreeg ook voor de ‘vondeling’ een letterlijke betekenis.

Terug in de studentenflat op vier hoog kreeg ze haar naam. Bup! Betekent niks meer of minder dan gewoon ‘Bup’!

Maar vier hoog betekent wel wat voor Bup. Na zich een paar maanden lang over het studentenleven verwonderd te hebben, viel ze van verbazing uit het raam. Vier verdiepingen naar beneden op het steenharde Amsterdamse trottoir.

Maar ja, een kat komt natuurlijk altijd op haar pootjes terecht. En op haar neus…

De dierenartscontrole constateerde een licht bloedneusje bij Bup en bij zichzelf nog een paar flinke krabbels over zijn arm.

Drie jaar lang wist Bup zich overeind te houden tussen een handvol studenten op die etage. Ze wist op elke kamer wel iemand van haar personeel te vinden, zeker als ze weer eens trek had in iets lekkers. En voor de rest luierde ze nog meer dan de studenten zelf in één van haar slaapvertrekken en maakte daarbij geen enkel onderscheid van wie het bed was.

En na die drie jaar mocht ze op ‘vakantie’. Naar Wanroij!

Maria en ik mochten het gastgezin zijn tijdens de maanden dat Joop een buitenlandse stage ging doen.

Bup is daarna nooit meer teruggegaan naar de Amsterdamse studenten. Ze leerde het Brabantse platteland kennen, ook al werd dit voor haar nooit groter dan onze achtertuin.

Ze nam al heel gauw Maria en mij als vast personeel in dienst, waarbij ik binnen de kortste keren promoveerde tot haar eerste bediende.

En nee, ikzelf zou ‘mijn baasje’ niet meer kunnen missen. Haar aanraak pootje als ochtendwekker, haar commanderend miauwen, haar likkebaarden na iets lekkers…

Trots heb ik Bup een plekje gegeven op onze website! Dat verdient ze en moet ik als trouw personeelslid voor haar doen!

Ze eet immers uit mijn hand…

Tot wèrus’,

Peter