Peternoster
'Het leven is een groot feest, maar je moet wel zelf de slingers hangen....'

Maandagmail


Over de foto en zo
9 november 2020

D'n Oelewapper

Ik ben een oele-oele-oele-oelewapper, je kunt het zien aan mijne hupfalderé
Straks dan ga ik oelewappen en alle padden in het paddenriek die doen dan mee
Ja dat gaat zo van je hup-twee-drie-vier-vijf
Oelewapperij, oelewapperij, voor 'n pilske ga 'k voorbij

Ik ben een oelewapper van het jaar met carnaval
Ik oelewap de hele dag, ik kom haast overal
In de paddestoel daar kom ik en in ieder klein café
daar zingt dan elke pad met deze oelewapper mee

Kom geef jouw hupfalderij, voor één keer maar aan mij
En dan roep ik in 't rond: doe toch mee 't is zo gezond
Kom geef jouw hupfalderij, voor één keer maar aan mij
En dan roep ik in 't rond: 't is maar oelewapperij

Zo rond een uur of elf elke avond keer op keer
dan klinkt dit lied in elke kroeg van 't paddenriek steeds weer
En grijpen alle padden in de paddestoel hun kans
en dansen met hun vrouwtjespad d'n oelewappersdans

 


Ik ga vandaag namen noemen

Beste mensen van ÉgeWies,

Het was er afgelopen week weer eentje waarin genoeg gebeurde om weer inspiratie te krijgen voor mijn maandagmail van vandaag.
Nee, ik ga niks schrijven over de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Verdiep je daarvoor maar in De Gelderlander van afgelopen week en lees ze van -A- tot aan de laatste punt van de bijlage en je kunt de rest van je abonnement stopzetten.
Meer dan leesvoer genoeg om dit coronajaar nog uit te zitten. Vergeet de leesbril niet, want je zou zomaar kunnen denken, dat je bezig bent met het lezen van dat verdwenen weekblad van enkele jaren terug. Maar dan wel in een nieuw jasje gestoken met een aangepaste naam: De Trumpetter

Nee, deze week heb ik genoten van het mooie lenteweer. Waarom zou dat niet kunnen? Het is en blijft immers een raar jaar om nooit te vergeten.
En ik heb een foto van Maria kunnen maken. En Maria kwam op bezoek. En Maria kreeg telefoon. En Tiny kreeg opruim woede, of was het misschien een opdracht van zijn maRia? Dat is voor mij toch wel een gok!
Drie niet te voorspellen waarheden, waarbij de complete bijdetijdse Trumpetter en al het nepnieuws verbleken. En nog een laatste gok, omdat het misschien nep is.
Het verdient wel een korte uitleg bij de drie waarheden en een iets langere bij die laatste gok; het is immers verwarrend als blijkt dat de ene Maria de andere niet is!

De eerste waarheid is de Maria op de foto.
Heel toevallig kwam ik haar tegen, of beter gezegd: Zij mij! Samen met mijn Maria ging ik even naar de begraafplaats in Oploo. Een goede bekende was enkele weken geleden overleden.
En daar stond Ze! In een hele kleine éénpersoons bijruimte achter de achterste achterdeur van de Plôsse kerk. Vlakbij de toegang naar het kerkhof, nog verder naar achteren. En ik zag Haar, want de achterste achterdeur stond wagenwijd open vanwege de lente. Ik zag dus zogezegd de achterkant van die achterste achterdeur achter bij het kerkhof: een Mariabeeld in een éénpersoons kapel! In die kapel was nog net genoeg ruimte voor een opgeplakte, maar volstrekt overbodige sticker: ‘HOUD AFSTAND 1,5 METER’!
En als bijna verwoed verzamelaar van Brabantse Mariakapellen gaf ik mijn mobieltje opdracht een paar foto’s van Maria en de kapel te maken. ‘Smile’! Dat deed ze echter niet…
De resultaten van de eerste waarheid zijn inmiddels Marianieuws geworden op mijn website. En er is geen enkele sprake van nepnieuws, geloof me!

De tweede waarheid is van Maria die op bezoek kwam en ook dat verdient uitleg!
Maria Accordeona had haar bezoek middels een e-mail aangekondigd: afgelopen woensdag.
Omdat Maria ons eerste bezoek was op de woensdagochtend, hoefden we de deur niet te sluiten wegens ‘corona-overvol’. Volgens Rutte-De Jonge mag je immers toch maximaal drie mensen op één dag in je huis ontvangen.
Maria is geweldig met ÉgeWies begaan, dat weet iedereen, en had enkele van haar hersenspinsels op papier gezet in de vorm van een tekst voor een mooi égewies lied. Een heel mooie tekst, complimenten, passend bij het égewieze gemis van elkaar, zij aan zij!
De rest van haar hersenspinsels bestond uit enkele ideeën om iets met dat lied te doen. Deze week nog, op een dag dat we niet meer dan twee bezoekers krijgen, mag Maria de welkome derde zijn!
We gaan de prachtige tekst van Maria een kans geven en de kans is ook groot genoeg dat jullie er iets van horen… In de volgende maandagmail zal ik jullie de stand van muziekzaken even ‘trumpetteren’ met de mededeling dat het geen trumpiaans nepnieuws is.

De derde waarheid: Maria kreeg telefoon!
Maar ook nog een derde Maria deze week, echt waar, míjn Maria! Eergisteren kreeg mijn Maria inderdaad telefoon en ik was er níet bij! Maar ik hoorde het wel!
Ik zat rustig in een kleine ruimte in ons huis, kleiner nog dan de Plôsse kapel achter de achterdeur. En ik hoorde dat Maria luid en duidelijk sprak met een gewaardeerd lid van ÉgeWies. Alle leden worden immers erg gewaardeerd, en nee, ik verklap haar naam niet. Haar mobiele stem – ja hoor, een vrouw – kon ik immers niet horen! Maar ik hoorde wel dat mijn naam meerdere keren genoemd werd.
Navraag leerde me dat de gewaardeerde vrouw vooral al mijn maandagmails over vroeger en over mij gelezen had en nu met waarschijnlijke zekerheid concludeerde dat ik vroeger wel een grote ‘rekel’ geweest moest zijn.
De derde waarheid kon niet veel anders zijn dan de grootte van een koe!
Een rekel? Ik?

Ik heb opgezocht op internet wat de eigenlijke betekenis is van een ‘rekel’. Een mannetjesvos, maar ook een deugniet, een kwajongen! Vossen zijn slim, dat kan het dus zeker niet zijn… Maar die kwajongen? Tja…
Ik mocht vroeger eens een gedichtje opzeggen over een kwajongen! Volgens meester Smeets van de vierde klas van Grace Delacroix en ook van mij, zou ik dat wel kunnen. Op een ouderavond voor alle ouders in het Handelse gemeenschapshuis op een hoog podium. Wat ik toen van buiten kende, ken ik nu nog: het éérste couplet. Het tweede en waarschijnlijk derde heb ik nooit gekend, ook toen niet!
Ik zag alle ouders diep onder mij zitten. Mijn benen, mijn handen en mijn stem trilde. Het zweet gutste (toen al!) van mijn hoofd, iets wat ik sindsdien nooit meer heb afgeleerd, evenmin als het eerste couplet:

Ik ben een kwajongen, zo is er niet een,
Zegt dikwijls mijn moeder: Waar moet dat toch heen?
Je kousen vol gaten, je broek nu weer stuk,
dat vader niet thuis is, dat is je geluk!

Maar geluk had ik niet, ook al was vader niet thuis. Ik wist niets meer te zeggen, geen tweede couplet, geen rijmpje, niets! Ik viel stil! Heel stil! Het zweet gutste en gutste en wat over bleef van mij trilde en bibberde. Maar vader was niet thuis nee. Hij zat op de eerste rij onder mij. Hij glimlachte… nog wel…, maar dat werd later thuis anders!
Maar goed dat meester Smeets geweldig als eerste begon met applaudisseren, anders was ik nooit thuis gekomen en stond ik er nu nog in het zweet tot aan mijn knieën.

Het is een bijna vergeten herinnering van mijn lagere schooltijd, maar dankzij de ‘rekel’ van ons gewaardeerde égewieze lid van afgelopen zaterdag kan ik nu weer mijn maandagmail gedeeltelijk vullen.
Dankjewel Dora!

De opruim woede van Tiny; een waarheid of een gok! Wie zal het zeggen…
Misschien onze penningmeester zelf. Vraag hem er maar eens naar. Want het ligt allemaal aan hem en aan niemand anders! Hij was het om mij te laten weten waar ik over zou gaan schrijven in deze maandagmail.
Hij was het die me aan die ‘rekel’ van daarnet deed denken, omdat hij het was die mij een foto stuurde afgelopen week. En dat was omdat hij bezeten was van een opruim koorts of een door zijn eigen maRia opgewekte opruim koorts.
Onze penningmeester vertelde me dat hij tijd had gehad om de zolder op te ruimen! Er viel voor Tiny al maandenlang geen égewieze cent meer te tellen en zijn maRia heeft hem wellicht de zoldertrap opgestuurd. Maar… eerlijk is eerlijk, dat is voor mij een gok! Een feit is echter dat hij op zijn rommelige zolder iets vond, waarvan hij wist dat het mijn interesse zou wekken. Een foto van ’d’n Oelewapper’!

Het internet zegt me dat de betekenis juist het tegenovergestelde is van die van een ‘rekel’. Een ‘oelewapper’ is namelijk een sufferd, een sukkel of nog duidelijker: een flapdrol!
Wist ik veel toen ik bij meester Smeets en bij Grace Delacroix in de klas zat. Ik vond ‘oelewapper’ gewoon een heel mooi woord en ik moest altijd lachen als ik bij mijn vader in de timmerwinkel kwam om een pakje Winnershag van 95 cent voor hem te mogen kopen.
Soms kwam dan wel eens iemand van kantoor de werkplaats binnenlopen om de timmerlui iets te zeggen. Nadat hij weer weg was lachten alle timmerlui weer hartelijk om ‘diejen oelewapper’. En ik lachte mee en ik vergat dat woord nooit meer! Ik was immers een ‘rekel’, een echte kwajongen en ‘zo is er niet een, zei dikwijls mijn moeder’.

Het is 1972 als ik en een kweekschool klasgenote, Henriëtte, allebei benoemd worden tot meester en juf op de Gerardus Majellaschool in Wanroij.
Behalve ons klassenwerk richten we al gauw, met medewerking van de pastoor, een jongerenkoor op en stellen onszelf voor als dirigent en dirigente.
We kunnen repeteren in de hal van de school en daarmee wordt de donderdag de mooiste schooldag van de week. Na schooltijd blijven Henriëtte en ik over en wandelen we samen naar de bakker om met iets lekkers onze magen te vullen, voordat de repetitie begint. Elke week weer; twee jaren lang… De bakkersvrouw spreekt er schande van, want wij ‘zullen samen wel iets hebben’ en ze weet – bakkersvrouwen horen en weten immers alles – dat Henriëtte inmiddels trouwplannen heeft met haar vriend Tijs.
En dat klopt! We hebben inderdaad iets samen: we hebben allebei veel plezier met ‘ons’ jongerenkoor, ‘ons’ tienerkoor, ‘ons’ Terpsichore!
En de pastoor heeft ook veel plezier! Hij ziet elke keer na wéér een tienermis met een glimlach de offergave aan; een van riet gevlochten collectemandje, maar weldadig gevuld met koper-, zilver- en zelfs papiergeld. We genieten elke week weer van onze eigen Terpsichore, de negende Griekse muze van oppergod Zeus en beschermvrouwe van de koormuziek en lyrische dichtkunst.

Een paar jaar later – Henriëtte is inmiddels al lang en, weet ik veel, hoe breed getrouwd en Meijerij-ster geworden – breng ik die lyrische dichtkunst voor Terpsichore in praktijk.
Ik dicht een mooie lyrische tekst en bedenk er een melodietje bij. D’n Oelewapper!
Een voor Terpsichore passend lied om carnaval 1977 te vieren en om nu eens een keer wat koper- en zilver-, maar vooral papiergeld in het laatje te brengen van mijn tienerkoor in plaats van in het rieten mandje van de pastoor.
En dat vond het tienerbestuur ook!

Er zou een grammofoonplaatje gemaakt worden, met op de B-kant een haastig geschreven melodietje en een nog haastiger gemaakte tekst over ‘Mijne wekker’. En op de hoes in grote letters ‘d’n Oelewapper’ en daaronder een foto van een lange rij jeugdige oelewappers…
In de carnavaleske ‘oelewapperij’ op de foto zien we bekende gezichten, die het zingen in het koor Terpsichore meegenomen hebben naar ons gezelligheidskoor ÉgeWies. We zien immers Henk, mijn Maria, Coby, Ton en mijzelf. We zien nog een oud-lid en de echtgenoot van een lid.
Op de achterkant van de hoes zien we de teksten van ‘d’n Oelewapper’ en van ‘Mijne wekker’, maar ook de namen van het orkest, waaronder natuurlijk die van Ton. Hij was samen met mij gitarist op het bijna 45 jaar oude singeltje en na al die jaren is Ton dat nu nog.
En we zien nog een laatste naam die ik wil noemen. Die van Ruud!
Ruud Kremers, de echtgenoot van Miep, trok met veel muzikaal plezier alle nodige tonen en akkoorden met succes uit zijn accordeon om dit oude singeltje juist vandaag weer in de spotlights te kunnen zetten. En dat dankzij de opgeruimde zolder van onze penningmeester Tiny.

Geweldige herinneringen die hij op zijn rommelige zolder gevonden heeft. Ik zou er zomaar nog een tweede maandagmail mee kunnen vullen.
Maar… en nu komt het!
Als ik toen in 1977 had geweten wat de werkelijke afkomst van het woord ‘oelewapper’ is…
Als ik had geweten dat het waarschijnlijk afstamt uit de 80-jarige oorlog, toen de Spanjaarden de baas uithingen in ons land…
Als ik had geweten dat het is afgeleid van hun Spaanse ‘Olé Guapa’ dat ‘Wat een stuk’ betekent… Mijn hemel! Wat een stuk!
Als ik dat allemaal geweten zou hebben, dan had ik nooit, nee nooit in ‘d’n Oelewapper’ die lyrische regel durven zingen van ‘Kom geef jouw hupfalderij voor één keer maar aan mij’! Voor geen koper-, zilver- of zelfs papiergeld zou ik dat gedaan hebben!
Als ik dat alles geweten had, dan zou ik tegen mezelf gezegd hebben:
‘Doe Normaal Man!’

Tot wèrus en blijf gezond!
Peter