Peternoster
'Het leven is een groot feest, maar je moet wel zelf de slingers hangen....'

Maandagmail


Over de foto en zo
26 april 2021

Mijn tijd als misdienaar in het Handelse Maria bedevaartsoord hebben voldoende stof opgeleverd om een aantal maandagmails mee te vullen. Enkele eerdere verhalen hebben het levenslicht op onze website al gezien.

Vandaag weer zo'n verhaal van een misdienaar, die altijd en altijd maar weer 'de zwarte piet' kreeg toegespeeld, gewoon omdat hij rood haar had.

In onze lagere schooltijd pestten wij even gemakkelijk als dat we verstoppertje speelden. We dachten er niet over na wat de gevolgen op soms nog lange termijn konden zijn. We deden gewoon mee, omdat anderen dat ook deden, hoewel ook toen niemand ermee was begonnen...
De tijden zijn nauwelijks veranderd!

'Hé Rooie' was misdienaar en kreeg eindelijk de kans van zijn leven om de held van het Plechtig Lof te worden...

 


Over de Rooie

Beste mensen van ÉgeWies,

Voorjaar, bloemen en jonge bijtjes, vlinders die nog als rups aan verse jonge blaadjes knabbelen. En volgens Piet Paulusma komt er alweer –4 tot –5 graden vorst aan de grond. Een voorspelling die overigens nooit klopt, tenminste niet in onze achtertuin.
Hoe dan ook, het is al twee keer lente geworden en dus helemaal niet het seizoen om over Zwarte Piet te gaan schrijven.
Maar… die beweging van ‘Donder op Zwarte Piet’, die had dus zo’n jaar of zestig geleden al een petitie moeten indienen. Alleen al vanwege de kleur rood, omdat die écht discrimineert!
Overigens: alle lof voor de vooruitziende blik van de bovenmeester van de Wanroijse school toen in 1963. Hij liet immers al Witte Pieten op het Wanroijse gemeentelijke bordes rond dansen. En alle dagbladen in ons kikkerland en zelfs Godfried Bomans schreven toen heel ‘Ras’ over die bovenmeester en zijn vooruitziende en uitkickende blik.
Alle lof dus voor hem, maar wel jammer dat het Wanroijse kinderfeest alleen maar zwart-wit werd afgeschilderd. In mijn beleving zou de kleur ‘rood’ veel treffender geweest zijn.

Alle lof ja! Dat gold ook voor mij in dat jaar 1963. Bijna althans. Het gold immers ook voor een heel stel misdienaars, die elke week hun dienstplicht moesten vervullen in het Plechtig Lof. Elke zondagmiddag om 3 uur. En tijdens die dienstplicht had je wél zin, maar géén tijd om voor twee dubbeltjes – meer dan de helft van je zondagscenten – een frietje te kopen bij Dikke Piet in de kraam. Of voor vijf centen extra nog een vette klodder mayonaise over de rand van dat veel te kleine papieren puntzakje te laten kliederen.
De kraam van Dikke Piet stond naast de kerk. Al op 200 meter afstand kon ik ruiken of zijn grasgroene kraam al open. En ik kwam daar elke zondagmiddag langs als ik moest dienen in het Plechtig Lof.
Kennen we dat ‘Lof’ nog allemaal?
Nee, daar was op zich niks mis mee; het was ook geen Mis. De beminde gelovigen gingen naar de kerk om samen te bidden, te loven en samen te zingen. Een gebedsdienst met veel zang en dat sprak me toen al aan: het ‘Tantum Ergo’, het ‘Ave Verum Corpus’ en (heel mooi) het ‘Panis Angelicus’, het ‘Brood van de Engelen’. Echt heel mooi, ook al was het geen vezelfit van de Môs of friet van Dikke Piet.
Meestal moesten tijdens het Plechtig Lof vier misdienaars hun kerkelijke plicht doen, maar het was vooraf al bijna vechten wie dan wát mocht doen.
Pastoor Brekelmans en ook Pater Gaudiosus, je weet wel: de blote voeten pater, die bemoeiden zich er heel wijselijk nauwelijks mee. Het was al bijna een vechtpartij over wie er die middag met de schellen mocht rinkelen, maar het werd bijna een hete strijd als je met het wierookvat wilde zwaaien. Dat was dan ook het meest aantrekkelijke misdienaarsbaantje van het ‘Lof’, zwaaien met het wierookvat.
En dan mocht de derde misdienaar van de finale aan het begin van het ‘Lof’ nog even dat zilveren scheepje met wierookkorreltjes en een lepeltje naar de pastoor of de blote voeten pater brengen. En het van wierook geurende vat met de vier kettingen aan één van de twee geven, als die zonodig zelf even wilde zwaaien, wijden en loven.
Maar het mooiste was gegeven aan de sterkste misdienaar uit het vóórlofse gevecht: minutenlang zélf zwaaien, midden op het priesterkoor, half boven de communiebank uit, achter de priester die in koorkap en stola op het altaar luid prevelde en probeerde te zingen. Net zo lang zwaaien tot de hele kerk geurde naar wierook, waar zelfs de onweerstaanbare frietgeur van Dikke Piet niet tegenop kon.
En de vierde misdienaar dan?
Nou, die had de vóórlofse finale uiteindelijk verloren. Die mocht niks anders, dan veel te lang op zijn knieën zitten. En proberen met half dichtgeknepen ogen mee te bidden en mee te zingen met alles wat klonk als Latijn. Panis Angelicus… Engelenbroodjes, maar wel alvast dromen van de puntzak friet van Dikke Piet.

De Rooie was, denk ik, een jaar of misschien wel twee jaar ouder dan ik. Iedereen riep altijd ‘Hé Rooie’, dus ik kan zijn echte naam wel noemen, maar waarschijnlijk was hij die zelf allang vergeten. Hij luisterde eigenlijk ook alleen maar naar ‘Hé Rooie’. Of beter gezegd, dan luisterde de Rooie niet. Het was een scheldnaam, omdat hij rood haar had. Echt natuurlijk rood haar en dat kan ik tegenwoordig niet meer zeggen als ik thuis zo eens rondkijk…
De Rooie had ook een bleke, gesproete huid, zoals die doedelzakkende Schotten en Ieren dat kunnen hebben.
En nu, zestig jaar later, weet ik dat hij ook prachtig rood haar had. Zo rood als… als… Ja zo mooi was dat gekroeskopkruld haar van de Rooie. Om trots op te zijn!
Maar dat vond de Rooie zelf blijkbaar niet, zeker niet als wij hem nariepen: ‘Hé Rooie’… ‘Rooie gekroeste kool’… ‘Roodkapje’… ‘Rooie biet’…
De Rooie was altijd, maar dan ook áltijd en met álles, de Zwarte Piet
Tegenwoordig hebben we de mond bijna dagelijks vol van ‘pesten’, maar dat woord kenden we vroeger niet eens! Maar dóen; dat wél… En dat verdiende echt geen ‘lof’ voor ons. Het is immers zo gemakkelijk samen met zijn allen tegen één, je doet gewoon mee als iemand ermee begint. En niemand was er natuurlijk mee begonnen als we elkaar schuldbewust aankeken.
De handen werden immers altijd boven elkaars hoofd gehouden, behalve als je rood gekroeskopkruld haar had.

De Rooie was een misdienaar die zijn devote ‘diensttijd’ ook na het verlaten van de lagere school nog wat verlengd had. Hij werd dus bijna wekelijks ingezet als één van de vier misdienaars voor in het Plechtig Lof, want op een ‘swerrigsen dag’ moest hij naar school in Gemert of Veghel of… Weet ik veel! Ik heb de Rooie niet achtervolgt.
Maar op zondagmiddag liep hij vaak, net als ik, langs de kraam van Dikke Piet naar de sacristie om zijn zondagse misdienaarstoog onder zijn witte superplie aan te trekken. Door de week – ‘swerrigs’ – was deze toog altijd zwart. Op zon- en feestdagen was het er een in een bijzonder feestelijke kleur: rood! Rood!! Ook voor de kroeskoprode Rooie

De Rooie wilde alle weken wel zwaaien met het wierookvat, maar hij kwam nooit ofte nimmer als winnaar uit de vóórlofse vechtfinale. Sterker nog, hij was bijna wekelijks veroordeeld tot het langdurig op zijn knieën dromen van de friet van Dikke Piet. Een enkele keer mocht hij de schellen laten rinkelen, maar dan hoorde hij steevast na afloop dat de drie belletjes van de schellen, die zo mooi op elkaar waren afgestemd, erg vals geklonken hadden. En als hij het scheepje met wierookkorrels gedragen had, dan kreeg hij te horen dat hij het lepeltje niet naar de pastoor of de blote voeten pater had laten wijzen. Want dat laatste moest en dat wist elke misdienaar.
Maar zwaaien met het wierookvat? Nooit! Zeg nou zelf: Heb je ooit een rooie biet met een wierookvat zien zwaaien? Nee toch…

Dat veranderde op die zondagmiddag in 1963.
Godfried Bomans zou het veel mooier opgeschreven kunnen hebben dan ik het nu ga doen. Nog vele malen mooier zelfs dan dat zwarte Witte Pieten verhaal van op het Wanroijse gemeentelijke bordes.
Of Pastoor Brekelmans er zich met bemoeid heeft, dat weet ik niet. Pater Gaudiosus was het zeker niet, daar was hij veel te aardig voor, ook al had hij als blote voeten pater lange tenen.
De Rooie zou dit keer tijdens het Plechtig Lof het wierookvat mogen bedienen midden achter op het priesterkoor, ruimschoots boven de communiebank uit, zodat de beminde gelovigen konden genieten van zijn door wierook bejubelde gekroeskopte rode haren.
Er was dit keer geen finalewedstrijd voor nodig om de rollen te verdelen; voor één keer hadden we geen invloed op het zwaaiende wierookvat. Hoewel…

In onze ogen was het niet mogelijk om een rode kool zomaar met een wierookvat aan de zwaai te laten gaan. Daar was niemand mee gediend; zeker niet wij misdienaars.
Kort voor het Lof bekeken we nog even onze niet aangesproken zondagscenten en na wat onderling fluisterend overleg, besloten we om een groot offer te gaan brengen. We zouden, vóórdat het Lof zou beginnen, de Rooie beloven om hem een kwartje te geven voor een frietje van Dikke Piet, inclusief een over de rand van het veel te kleine papieren puntzakje gekliederde klodder vette mayonaise.
Wij zouden deze zondag een heel gróót offer brengen en zélf géén friet eten! Dat zou alleen de Rooie gaan doen, waarbij hij zijn opgelopen deuk in zijn imago van ná het Plechtig Lof vanzelfsprekend mocht meenemen naar de grasgroene frietkraam.
Want voor dat kwartje, óns kwartje, moest wel iets gedaan worden en dat werd bij de Rooie in zijn rode feestelijke misdienaarstoog in zijn bleke oor gefluisterd.
En de Rooie werd superblij dat hij met het wierookvat mocht gaan zwaaien. En, och ja, onze voorwaarde om dat hele wierookvat dan minstens één keer helemaal over de kop heen te laten slingeren, dát was voor hem maar een fluitje van een kwartje…

De koster luidde de bel, de beminde gelovigen gingen staan, het koor begon te zingen, twee van ons misdienaars volgden de pastoor naar het altaar en knielden op de trappen, de twee andere, inclusief de Rooie, gingen aan de zijkant van het priesterkoor zitten. Het ronde kooltje in het wierookvat wachtte al bijna roodgloeiend op de eerste wierookkorrels uit het zilveren scheepje.
We keken naar de Rooie en we zagen wat we zelden zagen: de Rooie lachte… Breed; van de ene kant van zijn rode onvolwassen bakkebaardje tot aan de andere kant onder zijn bleke doedelzakken oor.
Met het eveneens zilveren lepeltje schepte de pastoor uiteindelijk wat gekleurde korrels uit het scheepje op het roodgloeiende kooltje. Langzaam verspreidde zich de geur van wierook over het priesterkoor. Hij zwaaide het vat zelf met zijn rechterhand aan de kettingen driemaal naar links, driemaal naar rechts en driemaal drie keer naar het midden in de richting van de monstrans, die ook midden op het altaar stond. De grote zilveren monstrans, met daarin de witte, gewijde heilige hostie achter het glazen raampje. En maar prevelen en prevelen…
Het koor zong van de engelenbroodjes, Panis Angelicus… De hele kerk zong mee!
De pastoor gaf het wierookvat over aan de Rooie, die trots zijn brede lach toonde aan iedereen die het zien wilde en met zijn wierookvat aan de kettingen plaats nam achter op het priesterkoor. Ruimschoots boven de communiebank uit, zodat de beminde gelovigen konden genieten van zijn rooie kop met kroeskopkrullen en onvolwassen bakkebaardjes. En van het spektakel dat zeker nog zou volgen…

De Rooie zwaaide… Zwaaide hard… Witte walmen wierook puften al snel uit het vat. Vóór… áchter… vóór… áchter… vóór…
De pastoor prevelde en zong zonder te zingen op het altaar zijn hymnen voor de gepoetste zilveren monstrans…
De beminde gelovigen prevelden met hem mee... Het koor zong mee…
Vóór… áchter… vóór… hoog… hoger… hoger…
Het prevelen van de beminde gelovigen ging over in grinniken vanwege het boven de communiebank uitrijzende spektakel… De pastoor zag niets en hoorde waarschijnlijk zijn eigen hymnen niet eens…
Hóóg… hóger… hóger… nóg hóger… en… Het bleke gesproete gezicht van de Rooie liep rood aan…
De beminde gelovigen geloofden het niet, maar zagen het bijna-wonder wél gebeuren. Wij óók, door onze half dichtgeknepen ogen heen…
Rond de met wierook bejubelde rode kop slingerde het wierookvat in een wijdse boog hoog rond als een op hol geslagen schommel op de kermis.
Rond… alwéér rond… nóg een keer rond… Driemaal, viermaal, misschien wel vijf… Een kring van wierook achterlatend…
De beminde gelovigen schaterlachten ingetogen en gelovig … De pastoor liet zijn monstrans voor wat het was en keek om…
Het koor zette in. ‘Tantum Ergo’: ‘Alleen daarom…’
Ja, daarom natuurlijk! Ons kwartje!

Belofte maakt schuld, zeker wanneer die belofte wordt ingelost tijdens een Plechtig Lof op zondag. Alle lof voor de Rooie!
Hij kréég ons kwartje; alleen op het frietje met de overmatige klodder van Dikke Piet moest-ie toch nog even wachten, de imagodeuk werd gevormd.
De preek van pastoor Brekelmans in de sacristie was immers lang. Heel erg lang, geloof dat maar!
En net zo lang zijn preek duurde, bleef de deur naar buiten voor ons hermetisch gesloten…

Tot wèrus!

Peter