Heel vaak komen bij mij bepaalde lang vergeten herinneringen boven drijven.
Soms verdwijnen herinneringen weer spontaan naar de achtergrond, heel vaak zelfs, maar zo nu en dan beginnen die herinneringen opnieuw te leven en wortel te schieten.
Langzaam worden ze dan aangevuld met nieuwe belevenissen, zaken of wetenswaardigheden. Over tijden en gebeurtenissen die ogenschijnlijk onzichtbaar opgesloten zouden blijven in een diep verborgen grijs gebied in onze hersenen.
Een directe aanleiding tot een opnieuw geboren herinnering was bij mij de titel van een nooit door mij gelezen boek. Wat speuren op internet gaf nog handenvol nieuwe scheuten aan de herinneringsbloemen, die opnieuw gingen bloeien.
In mijn persoonlijke bijkomstige doel van deze maandagmails zijn ze een aanvulling op een hele reeks voor mij belangrijke momenten en perioden in mijn leven.
Waarom zou ik ze niet bewaren? Vastleggen? De middelen zijn er tegenwoordig in deze eenentwintigste eeuw voldoende voor aanwezig.
Een website als deze bijvoorbeeld.
En voor wie?
In de eerste plaats voor mezelf om straks nog eens te lezen en te herinneren, ondanks het besef dat 'straks' steeds minder lang ver weg is.
En voor de rest?
Voor onze zoon misschien, voor later, voor naaste familie, voor iedereen die het lezen wil...
Dat mijn gedateerde Romandagmail voor elke lezer voeding gaat zijn voor iets wat niet vergeten mag worden.
Beste mensen van ÉgeWies,
Met het huidige op hol geslagen 2021 voorjaarsweer voldoet een goed boek, zoals elk deel van De Zeven Zussen van auteur Lucinda Riley, meer dan prima. Lekker onderuit op de bank en laat de regenbuien en windhozen hun gang maar gaan.
De Zeven Zussen hebben slechts één ding gemeen met mijn huidige Romandagmail De Zeven Zusters en dat is mijn leesadvies. Géén van tweeën zul je immers in één niet-onderbroken ruk kunnen uitlezen, hoe graag je dat ook zou willen. Geniet dus met mate van de Zussen en/of de Zusters, gelijk je wilt, bijvoorbeeld elke dag één. Zeven dagen lang houdt dit 2021 voorjaarsweer het nog best wel vol.
In deze Romandagmail word ik geïnspireerd door drie onoverkomelijke perioden in mijn inmiddels zeven (ja, je leest het goed, ook zeven!) decennialange leven.
Om met de laatste te beginnen: de periode van de befaamde boekenserie De Zeven Zussen van auteur Lucinda Riley.
Nee, ik heb ze niet gelezen. Geen enkel boek ervan. Ik ‘mocht’ niet. ‘Geen boeken voor mannen’, was zo ongeveer het laatste wat ik hoorde van mijn lieftallige echtgenote. Sindsdien verschuilt zij zich elke avond met opgetrokken knieën achter haar te kleine e-reader op de bank vóór een op stand-by staande televisie. Ik waag het niet om die laatste met de afstandsbediening wat actiever te maken. Ik wil haar niet storen; zij leest immers het zevende en naar niet ieders verwachting laatste deel van De Zeven Zussen.
Weldra is het zover dat zij de lieftallige gesprekken met mij weer zal hervatten. Ik kijk er naar uit!
Mijn alleréérste inspirerende periode voor deze Romandagmail was kort en heftig: mijn tijd als misdienaar als belangrijke afsluiting van mijn lagere schoolperiode.
Ik hoef niemand meer verder te informeren over de ‘blote voeten pater’, de ‘Mookerberg hardloopwedstrijd om drie noten’ en over het wierookvat van ‘de Rooie’.
De enige toevoeging die ik kan maken is, dat ik dubbel geluk had om als jongen geboren te worden in een tijd, waarin protestloos en discriminerend alleen jongens misdienaar konden worden.
Als mijn moeders wens vervuld zou zijn geworden, dan was ik ongetwijfeld als Zr. Maria Petronella ingetreden in de zusterorde der Franciscanessen. Dit uit respect voor mijn huidige drie toebedeelde doopnamen Petrus, Maria en Franciscus.
De tussenliggende periode van inspiratie is die van de jaren 1967 tot en met 1972.
De eerste dag van deze periode was op donderdag 13 juli 1967.
Op deze dag overleed de Engelse wielrenner Tom Simpson als gevolg van het gebruik van doping en alcohol tijdens de zware beklimming van de Mont Ventoux in de Tour de France. Simpson was één van mijn wielerhelden.
Op diezelfde dag kreeg ik te horen dat ik na het succesvol afsluiten van mijn ULO-periode in Gemert werd toegelaten tot de kweekschool van de Zusters Franciscanessen in Veghel. Mijn gekoesterde wens om onderwijzer te worden, die jaren eerder ontstaan was in de vierde klas van Meester Smeets, kon definitief vervuld gaan worden.
En juist op die donderdag in 1967 gaf dat mij nog geen gevoel van trots en blijdschap.
De kweekschool in Veghel stond in die jaren erg goed bekend. Het was één van de drie scholen die hoorden bij en geleid, zeg maar geregeerd werden door de Zusters Franciscanessen. Behalve de kweekschool hoorden daar ook een huishoudschool en een ULO bij. Daarnaast viel onder de kloosterorde ook een pensionaat, een internaat voor alléén meisjes. Gelukkig was mijn moeders wens niet uitgekomen en werd ik als jongen geboren. De Franciscanessen zouden daardoor zeker verschoond blijven van een Zr. Maria Petronella.
De in het onderwijs bekende Mammoetwet stond nog in haar kleine olifanten babyschoentjes en moest de inrichting van het voortgezet onderwijs gaan regelen: de kweekschool, maar ook de huishoudschool, zouden ophouden te bestaan. De eerste werd voor korte duur OVO genoemd, Opleiding voor Onderwijzers en Onderwijzeressen. Vijf studiejaren lang, inclusief de ‘hoofdakte’.
Pas bij het volwassen worden van de mammoet werd het zo wel eens genoemde wasmiddel OVO veranderd in de huidige Pabo.
Ook werd de meisjeskweekschool in 1967 voor het tweede jaar opengesteld voor jongens en daarvan mocht ik dus profiteren. Nou ja, de zusters hadden de regie. Meisjes mochten alleen de school bezoeken in een jurk of rok. Broeken waren taboe en een doorn in het oog van de zusters. En alleen de onderbenen mochten, nee, moesten zichtbaar verscholen worden in nylonkousen.
Voor jongens heb ik nooit van dit soort regels willen weten. Alleen het kijken naar meisjesbenen moest wegens het aanwezige nonnenpeloton wel erg stiekem gebeuren.
Voor de jongens, maar ook voor de zusters, werd het in de loop van mijn vijf jaren kweekschool steeds moeilijker. Niemand kon de ontwikkeling door de tijd voorkomen, de nonnen niet en de jongens niet. De knielange meisjesjurken veranderden gaandeweg in steeds kortere minirokjes. En rokjesdagen duurden gelukkig zomermaanden lang…
De eerste zuster die ik moet verhalen is Zuster Gijsbertini.
In mijn herinnering (wie heb ik dat al vaker horen zeggen?) moet zij nu al ver over de honderd jaren oud zijn.
De Gijs (alle nonnen hadden immers wel een bijnaam) speelt in mijn Romandagmail vijf jaren lang een belangrijke rol. Als directrice van de meisjeskweekschool, die nu al voor het tweede jaar onveilig gemaakt werd door de stiekem op rokjesdag loerende jongensogen. Gijsbertini ging daar op een wijze manier mee om als een echte directrice. Waarschijnlijk was het daarom dat zij zó goed geboezemd vóórkwam, waardoor zelfs haar bruingrijze habijt tot geen camouflage in staat was.
Ik vond De Gijs eigenlijk één van de twee van harte lieve zusters. Altijd belangstelling voor jou en je vorderingen op de stagescholen en je leerprestaties. Ze wist als enige álles van jou en was ook de enige non, die onverstoorbaar tijdens de middagpauze de kantine inliep, waar jongens en meisjes bij elkaar soms letterlijk, maar wel liefelijk in de haren zaten.
Zij wist ook goed te vertellen tijdens oudergesprekken, vooral wat ze niet moest vertellen. Ik ben haar daar nu nog dankbaar voor…
Alle zusters, vrijwel allemaal, hebben bij hun intrede in de Orde een dubbele kloosternaam aangenomen. De eerste naam is altijd Maria gevolgd door een tweede, die meestal afgeleid werd van een heilige. Die eerste naam van Maria werd echter zelden tot nooit genoemd wanneer ze werden aangesproken. Dit was zeker het geval bij de Franciscanessen, maar zeker niet bij Zuster Walburgis. Nee, Zuster Maria Walburgis! Genoemd naar de heilige Walburgia van Heidenheim. Of misschien naar de Walburgiskerk in Zuthpen. Waarschijnlijk omdat die kerk een erg plompe toren heeft en daardoor wat robuust overkomt. Zo ook Zr. Maria Walburgis.
Van Zr. Walburgis heb ik slechts een enkele keer Engelse les gehad. Als invaller, als de burgerlijke Mevrouw de Reuver ziek was.
Ooit werd door klasgenoten, kort vóór de les, de stoel van Mevrouw de Reuver ‘op scherp’ gezet op zo’n verhoging met lessenaar. Op de rand van dat houten plateau zou de stoel wachten op het plaatsnemen van de Engelse mevrouw. En dan…? We konden nauwelijks wachten.
Maar niet Mevrouw de Reuver, maar de invalster kwam onverwacht binnen met een ‘Good Morning every one!’ Zr. Maria Walburgis!
Twee minuten later lag zij achterover met stoel en al naast de houten verhoging; op de vloer! De twee benen zusterlijk omhoog! Het was voor de hele klas een kort moment van rokjesdag. ‘Goede morgen allemaal’, maar het aanschouwelijk tafereel voorspelde strenge wintermaanden!
Zuster Gijsbertini kwam na schooltijd, aardig als altijd, even praten met ons allemaal. ‘Als wij toch keurige onderwijzers en onderwijzeressen zouden willen worden, dan …’
Zij was de voorgangster van De Gijs en vóór mijn kweekschooljaren de directrice van de school. Haar uitstraling vertelde me dat ze ook enkele jaren ouder was en dat ze bezig was met haar ‘afbouwjaren’, wachtend op haar kloosterpensioen, dat zij zeker zou besteden aan de spaarpot van de Heilige Franciscus, wiens sterfdag gekoppeld wordt aan dierendag, 4 oktober.
De derde zuster was duidelijk minder voorkomend dan haar opvolgster-directrice; het grijsbruine habijt camoufleerde slechts een ware ontboezeming. Maar ze was wel – naar het schijnt! – aardig lief!
Ik kreeg aardrijkskundeles van haar en tijdens de eerste les stelde zij zich aan ons voor: Zuster Antonius; Zuster Maria Antonius! Nee hoor, het hele klooster heeft voor haar geen andere heiligennaam kunnen verzinnen. Of dat met camouflage te maken had, heb ik nooit geweten.
Ik vroeg me af of het de ‘Antonius met het varken’ was en dat kon ik bevestigen toen ik hoorde dat Franciscus’ sterfdag gekoppeld werd aan Werelddierendag.
‘Zeg maar Toon’, waren haar eerste woorden die ze aan haar nieuwe studenten liet horen.
Van Zr. Toon moest ik al snel een spreekbeurt maken. Over aardbevingen met longitudinale en transversale golven. Niemand, maar dan ook niemand snapte er iets van. Ik ook niet!
De aardig lieve reactie van Den Toon veroorzaakte een op schaal-7 aardbeving in mijzelf…
Van Zuster Guielmi (probeer het maar eens juist uit te spreken) heb ik jammer genoeg nooit een bijnaam opgevangen. Geen Toon, geen Gijs, maar ook geen Kreeft of Spin, Fiep, Kwak of Gradje. Dat vond ik jammer, want niemand kon haar naam juist geklankt uitspreken.
Het is één van de weinige dingen die ik me van Guielmi kan herinneren, want dat liet ze vaak genoeg merken tijdens de geschiedenislessen, waarmee ze ons, als aanstaande leerkrachten, een kijk op de wereld en op de wereldpolitiek probeerde te geven. ‘Van geschiedenis leren is zorgen voor een sterke fundering voor de toekomst!’ was haar altijd emotieloze uitspraak. Zakelijk en zonder enige humor of ontroering vertelde zij over alle wereldwijde gebeurtenissen.
En toch deed op 19 januari 1969 een zéker gerucht de ronde door de kantine van de kweekschool. ‘Zuster Guielmi heeft moeten huilen vandaag!’ Het was zéker waar! Iemand had het gezien!
Het nieuws kwam die dag ook naar buiten dat Jan Pallach zichzelf op een plein in Praag in brand had gestoken…
Als onderwijzer ben je opvoeder. Voor een belangrijk gedeelte zit dit in de genen. En bij degenen waarbij dat minder het geval is, kan Sjefke helpen.
Zuster Josepho (Sjefke) gaf pedagogiek, waarmee zij ons alles leerde over de ontwikkeling van het kind, over onderwijsmethoden, over doelen van je lessen, echt over alles.
En dat alles was nog belangrijker dan Engels, geschiedenis, aardrijkskunde, tekenen, zingen of wat dan ook. En dat deed Sjefke heel erg goed! In alles geïnteresseerd wist zij ook alles en iedereen vijf studiejarenlang te boeien. Altijd kloosterlijke interesse in wereldse zaken.
Jaren later, in 1997, was de over 80-jarige Zr. Josepho als enige non gast bij een reünie van oud-leerlingen. Geïnteresseerd in alles wist Sjefke al haar ‘kindjes’ nog, écht iedereen, met hun eigen naam aan te spreken…
Als beginnend onderwijzer hoor je blokfluit te kunnen spelen. Het is belangrijk voor het slagen van een muziekles – zeg maar zangles – om kinderen op de juiste toonhoogte te laten zingen. Voor veel leerkrachten is dit een onmogelijke opgave zonder hulpmiddelen, als dat voor bijna iedere onderwijzer-in-spe gehate houten instrument.
Muziekzuster Jerome, bijnaam Jerommeke en zelf bedacht, kon bij menig student wedijveren met de blokfluit als het ging over de vraag: Wat of wie haat ik het meest?
Ik kreeg echter geen blokfluitmuziekles van Zr. Jerome.
Voor mij was de wereldse Meneer van Dijk muzikaal voorbestemd. Meneer van Dijk, die twee jaar later in het huwelijk trad met een iets oudere medestudente van mij. En voor Marieke en voor de meneer mocht ik tijdens de huwelijksmis in de Astense kerk achterin op het hoge koor solo zingen: ‘Nobody knows the trouble I’ve seen’. Met een nagebootste donkerbruine stem zong ik deze oeroude spiritual, die in het verre Amerika gezongen werd door een groep mensen, waarvan je het donkere ras tegenwoordig niet meer hardop mag uitspreken. Ik besefte dat ik bij de muziekmeneer altijd wel een streepje vóór had, maar ook achteraf was Van Dijk dik tevreden.
Of datzelfde ook gold voor zijn Marieke dat weet ik niet. Wel hoorde ik enkele jaren later dat zij als enige de ‘trubbels wél gezien’ had en waarschijnlijk besefte, dat je soms beter niet met je eigen docent in het huwelijk moet treden…
Maar wat had ikzelf dan met muziekzuster Jerome? Niets! Net zoals bijna iedereen er niets mee had. Alleen tijdens mijn examen blokfluit als belangrijk onderdeel van mijn muziekexamen. Daar zat Jerommeke als toehoorder-controleur bij.
Ik speelde graag op dat houten instrument en klasgenoten vonden dat ik daar erg goed mee ‘weg’ zou komen. Ik speelde immers mee in een blokfluit ensemble van de kweekschool en probeerde riedeltjes als het door Roger Whittaker populair gemaakt Mexican Whistler. Wat hij floot tussen zijn tot kippenkontje gedraaide lippen door, riedelde ik op de blokfluit. Dat blokfluitexamen zou wel loslopen. Voorbereiden hoefde volgens mij niet. Dacht ik… Dat kon ook niet, want ik had mijn blokfluit enkele dagen eerder uitgeleend aan een zenuwachtige klasgenoot en niet meer teruggekregen.
Op de dag van mijn examen moest ik zelf een blokfluit gaan regelen, en dat lukte wonderwel. Probleemloos. Een blokfluit, samengesteld uit een bovenstuk en een onderstuk, van twee verschillende instrumenten en in twee verschillende kleuren! Maar het samenraapsel riedelde…
Het examen werd afgenomen door Meneer van Dijk zelf en bijgewoond onder toeziend oog en oor door Zr. Jerome. Twee vakmensen. Ik riedelde een Indiaans Inca-stuk dat ik in en uit mijn hoofd had geleerd vanaf een singeltje van kameraad Gerrit(!): La flûte Indienne. Het klonk geweldig en niet alleen ik genoot. Ook Meneer van Dijk was trots op zijn leerling en Zr. Jerome… Warempel; ik zag haar lachend toezien en toehoren. Totdat…
… mijn tweekleuren blokfluit binnen drie seconden hees werd en fluisterend de geest gaf. Hij stopte! Abrupt! Het blazen veranderde in een gierend 2021 voorjaarsstormpje. La flûte Indienne werd een examenopdracht zonder einde.
Meneer van Dijk deed achteraf alles om het goed te praten, maar mijn punt zou toch onder het toeziende oog en oor lager moeten worden dan ik werkelijk verdiende. Jerommeke heeft geen applaus laten horen en geen lach meer laten zien…
Ze was dagelijks en altijd aanwezig die zevende. Toch was zij géén lerares, maar meer dan wie ook verknocht aan haar leerlingen. Na De Gijs nummer twee van mijn van harte lieve zusters.
Bij het toetreden tot de Orde der Franciscanessen heeft zij een ongeloofwaardige naam aangenomen. Of het werd haar gegeven, dat weet ik niet. Mercedes! Zuster Maria-Mercedes! Kortweg: Mercedes! Zonder bijnaam, dat wel, hoewel er toch eentje was die erg voor de hand lag: Benz!
Zr. Maria-Mercedes was manusje-van-alles en deed veel meer taken dan een conciërge moet doen. Maar alle conciërges doen dat gewoon. En Mercedes deed het nog meer.
Ze deed haar naam eer aan. Ze racete als een nog niet geboren winnende Max Verstappen over haar eigen circuit van Monaco: door de gangen en over de trappen van de kelder tot de bovenste zolderverdieping, inclusief de betonnen buitentrap die dagelijks door willenden en liever niet-willenden tot in den treure genomen moest worden. Mercedes was de WhatsApp in het overbrengen van berichtjes van collega naar collega en het Facebook voor de altijd klagende studenten. En tijdens dat rennen en racen had zij nog tijd voor een meelevend praatje met leerlingen, die haar oprecht veel liever waren dan menige collega non.
Nóóit zagen we ze in de kantine, zelfs niet na urenlange spijbelende lessen die met spelletjes kaarten werden ingevuld. Maar altijd was de kantine de volgende morgen weer schoon en opgeruimd en stonden de stoelen weer ordelijk aangeschoven aan smetteloze tafels.
Zo’n Mercedes wenste ik me ook. Later, als ik geslaagd zou zijn en zou werken als onderwijzer op een school. Ergens…
Op mijn laatste schooldag in Veghel stond zij bovenaan de betonnen trap buiten. De trap die ik vijf jaar lang elke dag op- en afgegaan ben. Met mijn diploma in de hand wachtte ik op mijn beurt.
Zuster Mercedes gaf álle geslaagden een feliciterende hand. Bovenaan die trap wenste ze ook mij alle geluk voor de toekomst. Mijn toekomst was aangebroken. Als enige van De Zeven Zusters lieten we haar boven aan die trap heel alleen achter.
Zuster Maria-Mercedes…
Een advertentie en een nieuwverworven tweedehands bordeauxrode Mini brachten mij naar Wanroij. Aan de Noordstraat, de inmiddels geruimde Gerardus Majellaschool, de vijfde klas, alleen jongens. Een woord als Kortebroekendag is nooit uitgevonden…
Ik hoorde al gauw dat enkele jaren eerder het klooster in Wanroij was afgebroken. Een nonnenklooster, Franciscanessen. De nonnen waren naar Veghel verhuisd. Wanroij scheen hen geen vrome toekomst te kunnen bieden.
Meteen toen ik dit hoorde dacht ik: Gelukkig! Ik heb er zeven van dat peloton mogen beleven. Minstens zeven…
Maar even later dacht ik: Zouden die Zeven Zusters ooit in Wanroij gewoond hebben?
Zou Zuster Maria-Mercedes misschien…? Zij zou een goede conciërge geweest zijn hier… In Wanroij zou zij toekomst gehad hebben… Voldoende vroom ook... En dat zou ik wel gewild hebben!
Nee, een Mercedes is tot op heden nog nooit de mijne geworden. Maria gelukkig wel!
Zij zit nu met opgetrokken knieën achter haar te kleine e-reader op de bank vóór een op stand-by staande televisie en leest de laatste bladzijden van deel 7 van De Zeven Zussen.
Vandaag laat ik haar De Zeven Zusters lezen…
Tot wèrus en pak nog eens een boek; het weer is er prima voor!
Peter